Synoniemen zoeken
Synoniem van uitsparen
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Uitsparen
Besparen en uitsparen zijn in zoover van uitwinnen te onderscheiden, dat de eerste het ter zijde leggen of niet aanwenden aanduiden, terwijl uitwinnen meer het zich besparen van grooter moeite of meer geld te kennen geeft door zich terstond eene ge¬ringere moeite of uitgave te getroosten. Terwijl besparen meer ziet op het niet aanwenden van iets, heeft men bij uitsparen meer het oog op het be¬houden van het uitgespaarde voor mogelijk later gebruik. Ik zal u die kosten en moeite besparen. Men kan zich zelf of een ander geld besparen doen uitwinnen ook arbeid besparen in welk geval besparen beteekent de inspanning, welke die arbeid zou vereischen, onnoodig maken. Door weke¬lijks eene kleinigheid af te zonderen heeft hij een aardig sommetje bespaard. Ik zal 'u de moeite van het heen en weer loopen besparen door dit lijstje dat u den weg wijst dien gij te volgen hebt; dat zal u minstens een paar uur uitsparen en zoo zult ge dus nog heden avond weder huiswaarts kunnen keeren. Hij heeft van die waren terstond een grooter inslag gedaan en daardoor veel uitgewonnen. Ik zal hem nu hij in de stad is terstond gaan opzoeken dat wint mij eene reis uit. Vgl. sparen.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
uitsparen
uitsparen - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-spa-ren
1. door sparen overhouden
♢ door zuinig te doen heb ik deze maand 300 euro uitgespaard
2. open laten, niet invullen
♢ in de muur op het westen is een groot raam uitgespaard
Regelmatig werkwoord: uit-spa-ren
ik spaar uit (... ik uitspaar)
jij/u spaart uit (... jij uitspaart)
hij/zij spaart uit (... hij uitspaart)
wij/zij/jullie sparen uit (... wij uitsparen)
ik/jij/u/hij/zij spaarde uit (... ik uitspaarde)
wij/zij/jullie spaarden uit (... wij uitspaarden)
hij heeft uitgespaard
de/het/een uitgespaarde ....
uitsparend, uitsparende