Synoniemen zoeken
Synoniem van slag
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
slag
slag - slaande beweging van de hand (en een eventueel zich daarin bevindend wapen) om iemand of iets hard te treffen. In België zegt men ook doef. Hengst is een informeel synoniem. Met een scherp voorwerp geeft men een houw; met een bijl of hakmes een hak. Met de blote hand, met een zweep of met een vlak, hard voorwerp geeft men een klap of, in informele stijl, lel, opzwieper, haberdoedas, labberdoedas. Kaakslag of, informeel, muilpeer is het woord voor een klap tegen de kaak. Een klets geeft een kort, enigszins gebroken, maar helder geluid. Een mep, pats, pets of, in België, kaaksmeet verkoop je met de vlakke hand; een mep om de oren heet een oorvijg of, minder gebruikelijk, oorveeg. Andere uitdrukkingen zijn draai om de oren en veeg om de oren. Belgen zeggen moffel. Het woord vuistslag heeft een grote rijkdom aan synoniemen. In informele stijl: opstopper, opslababber, oplababbel, oplawaai, oplawaaier, oplawammes, oplazer, optater, opmieter, opdoffer, opdonder, opduvel en watjekouw. In platte stijl: opneuker, opsodemieter. Een uppercut of opstoot is een vuistslag van onderaf. Bij het tennisspel slaat men de bal laag over het net en/of over de grond met een drive. Een smash is een harde benedenwaartse slag als antwoord op een hoge bal; het is onder andere een term bij volleybal en tennis.
Zie: stoot.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Slag
Strijd heeft de ruimste beteekenis, het beduidt in het algemeen de botsing van twee of meer in tegengestelde richtingen werkende krachten. De strijd der elementen. Tweestrijd (inwendige strijd, b.v. tusschen verleiding en plichtbesef). Een woordenstrijd. Een pennestrijd. Een kampstrijd is een strijd waarin twee partijen om een bepaald doel de zege trachten te verkrijgen, hierbij wordt in het midden gelaten van welke wapenen zij zich bedienen. Bij worstelstrijd heeft het strijden plaats door worstelen en is het de toeleg den tegenstander neder te werpen; figuurlijk heeft het de beteekenis van hevigen strijd. Terwijl strijd overigens het aantal strijders van beide zijden onbepaald laat, wordt er bij worstelstrijd uit den aard der zaak slechts aan twee gedacht. Een kamp is een strijd waarbij groote krachtsinspanning plaats heeft en groote moeilijkheden te overwinnen zijn. Hij had een zwaren kamp met zichzelf. Over het algemeen hoort men kamp meer in hoogeren stijl gebruiken dan in de taal van het dagelijksch leven. Gevecht buiten samenstelling (als voor¬postengevecht, straatgevecht, tweegevecht) wordt enkel gebezigd van een geregelden strijd met oorlogswapenen tusschen vijandelijke legerbenden of schepen: in samenstelling kan het de algemeene beteekenis hebben. Neemt een geheel leger of eene geheele vloot aan den strijd deel, dan draagt deze den naam van slag. Veldslag; zeeslag. Schermutseling eindelijk is een on¬geregeld gevecht tusschen kleine afdeelingen soldaten, zooals dat bij ver¬kenning, patrouilles, enz. plaats grijpt. Duel waarvoor het hollandsche tweegevecht zelden gehoord wordt, is een strijd tusschen twee personen, meestal met pistool of degen volgens bepaalde regels.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
slag
slag - zelfstandig naamwoord
1. keer dat iemand geslagen wordt
♢ hij kreeg een slag in zijn gezicht
1. wie is aan slag?
[aan de beurt om te slaan]
2. zonder slag of stoot
[zonder problemen]
2. keer dat je slaat
♢ met één slag had hij gewonnen
1. polsslag
[het kloppen van het bloed in de pols]
2. het is op slag van zessen
[bijna zes uur]
3. een vrije slag
[die je ongehinderd mag nemen]
3. vaardigheid die nodig is
♢ hij kan nu tekstverwerken; hij heeft de slag te pakken
1. met de Franse slag
[haastig en oppervlakkig]
2. hij heeft er slag van
[hij is er handig in]
3. het was een slag in de lucht
[een onzekere gok]
4. zijn slaag slaan
[van een gunstige situatie profiteren]
5. zonder slag of stoot
[zonder zich te verzetten]
4. beweging bij schaatsen of zwemmen
♢ zijn slag is niet goed
5. soort met eigen karakter
♢ het is een speciaal slag mensen
6. golf
♢ je haar is niet stijl, er zit een slag in
7. gewapend gevecht tussen legers
♢ bij de slag om Arnhem hebben de Duitsers gewonnen
1. zonder slag of stoot
[zonder dat erover gestreden hoeft te worden]
8. groot verdriet
♢ de dood van haar vader was een hele slag
Algemene uitdrukkingen:
1. een slag kleiner
[iets kleiner]
2. je slag slaan
[een kans krijgen en die benutten]
3. er een slag naar slaan
[ernaar raden]
4. aan de slag gaan
[beginnen]
5. van slag zijn
[van streek, overstuur]
6. een slag om de arm houden
[nog geen definitieve uitspraak doen]
7. op slag dood
[direct dood]
Zelfstandig naamwoord: slag
de slag
de slagen
Synoniemen
dreun, klap, mep, optater