Synoniemen zoeken
Synoniem van seizoen
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
seizoen
seizoen - is synoniem met jaargetijde en jaargetij. De lente of het voorjaar loopt van 21 maart tot 21 juni, de zomer van 21 juni tot 22 september, de herfst of het najaar van 23 september tot 21 december en de winter van 21 december tot 21 maart. In een kwakkelwinter wisselen vorst en dooi elkaar steeds af. Zie: periode.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
seizoen
seizoen - zelfstandig naamwoord
uitspraak: sei-zoen
1. elk van de perioden waarin het jaar wordt verdeeld
♢ de seizoenen zijn: lente, zomer, herfst, winter
2. periode van het jaar waarin iets wordt gedaan
♢ het visseizoen is weer geopend
Zelfstandig naamwoord: sei-zoen
het seizoen
de seizoenen
het seizoentje
Synoniemen
jaargetijde