Synoniemen zoeken
Synoniem van rijk
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
rijk
rijk - veel geld en/of goederen bezittend. In goeden doen, goed gesitueerd en in bonis worden alleen predikatief gebruikt. In formele stijl: vermogend, gefortuneerd, bemiddeld, welgesteld (welstellend in België), gegoed. In bloemrijke taal: ruim met aardse goederen gezegend. Een zeer hoge mate van rijkdom wordt uitgedrukt met schatrijk, puissant rijk, steenrijk, (zo) rijk als Boaz, (zo) rijk als Croesus, stinkend rijk (informele stijl) en opulent (zeer formeel). Iemand die voorheen minder vermogend was, is onder de kap.
Zie: onbekrompen; rijk; schaapjes, zijn - op het droge hebben; warmpjes, er - bij zitten.
Synoniemen Handboek
Jef Anthierens (1998)
Rijk
Gezegde(s):
• er vet inzitten
• er warmpjes inzitten
• goed bij kas
• op rozen zitten
• binnen zijn
• goed gespekt
• goed in de wol
• goed in zijn dons
• een dikke hond opzij hebben
• zo rijk als de zee diep is
• op zijn vet teren
• goed in de slappe was zitten
• hij heeft de aap binnen
• zo rijk als Boaz
• Mozes en de profeten hebben
• zijn schaapjes op het droge hebben
• klaar anker hebben
• geld als water hebben
• op een effen bodem staan
• het gaat hem naar den vleze
• vlees in de kuip hebben
• met een gouden lepel in de mond geboren
Synoniemen Handboek Spreekwoorden
Gedigitaliseerd Ensie (1998)
Rijk
Spreekwoord(en):
• ’t zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen
• het water loopt altijd naar zee
• de duivel schijt altijd op de grootste hoop
• een gouden zadel maakt geen ezel tot paard
• er zijn geen steile bergen voor met goud beladen ezels
• zwaluwen op het dak, guldens in de zak
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Rijk
Die veel tijdelijke goederen bezit. Gegoed is in goeden doen zijnde, een redelijk vermogen bezittend. Welgesteld zegt hetzelfde, doch is iets sterker. Bemiddeld is de middelen bezittende om aangenaam en ruim te leven. Rijk zegt men van dengene, die een aanzienlijk vermogen bezit; vermogend is hij, die door zijn rijkdom, macht en invloed heeft.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
rijk
rijk - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
1. met veel geld en bezit
♢ mijn broer Jan is een rijk man
1. slapend rijk worden
[geld ontvangen zonder er veel voor te hoeven doen]
2. de rijke landen
[de westerse landen]
3. arm en rijk
[iedereen]
4. als ik in mijn rijke jaren kom
[nooit]
5. slapend rijk worden
[zonder zich in te spannen]
6. een rijke stinker
[een rijk mens]
2. waar veel bij hoort, uitgebreid
♢ we hadden een rijke maaltijd
1. het land is rijk aan olie
[heeft veel olie]
2. hij heeft een rijke verbeelding
[fantaseert veel]
3. rijk bedeeld zijn
[heel slim zijn, of veel bezittingen hebben]
4. energierijk
[waar veel calorieën in zitten]
1. gebied binnen bepaalde grenzen met eigen regering
♢ Nederland hoorde bij het rijk van Karel de Grote
1. het rijk alleen hebben
[door niemand gehinderd worden]
2. het Derde Rijk
[Duitsland onder Hitler, van 1933-1945]
3. het rijk der duisternis
[de hel]
4. iets naar het rijk der fabelen verwijzen
[er niets van geloven]
5. het onderaardse rijk
[het dodenrijk]
2. de landelijke overheid
♢ deze ambtenaren zijn door het rijk aangesteld
Algemene uitdrukkingen:
1. de koning te rijk zijn
[heel blij zijn]
2. iemand liever kwijt dan rijk zijn
[hem liever niet om je heen hebben]
Bijvoeglijk naamwoord: rijk
... is rijker dan ...
het rijkst
de/het rijke ...
iets rijks
Zelfstandig naamwoord: rijk
het rijk
de rijken
het rijkje
Synoniemen
bemiddeld, luxueus, overvloedig, weelderig, welgesteld
Tegenstellingen
arm