Synoniemen zoeken
Synoniem van rekenen
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Rekenen
Iets met meer of minder zekerheid voor waar houden. Denken, dat soms in dezen zin gebruikt wordt, drukt dit begrip het sterkst uit en sluit nagenoeg iederen twijfel bij den persoon buiten. Ik wist het wel niet zeker, maar ik dacht toch dat het waar was. Bij achten en rekenen kan eenige twijfel bestaan meenen en nog sterker vermoeden geven zulks uitdrukkelijk te kennen. Vermoeden geeft te kennen dat men gist zonder resultaat, meenen dat men eene onzekere gedachte uitspreekt. Ik acht het raadzaam u den weg te wijzen. Hij rekende mij onbekwaam. Wij konden niet vermoeden wat de reden zijner stijfheid was. Gelooven, in tegenoverstelling met weten, is synoniem met meenen, doch het kan ook beteekenen vast voor waar houden, maar dan alleen op het getuigenis van een ander, in wien men vertrouwen stelt: Geloof niet al wat men vertelt; terwijl men meenen gebruikt als het denkbeeld bij den persoon zelf ontstaan is: Meen niet dat gij alles weet. Wanen duidt altijd een valsch oordeel aan, dat aan hem, die het woord bezigt, als zoodanig bekend is. Men waande Napoleon op Elba on¬schadelijk te hebben gemaakt. Vermeenen wordt gebruikt als men op be¬scheiden wijze zijne meening wil uitdrukken: Ik vermeen dat het zoo behoort.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
rekenen
rekenen - regelmatig werkwoord
uitspraak: re-ke-nen
1. sommen maken met getallen
♢ zij kan heel snel rekenen
1. naar je toe rekenen
[zo rekenen dat je er voordeel van hebt]
2. op iets of iemand vertrouwen
♢ je kunt altijd op hem rekenen
1. je kunt om me rekenen
[ik zal doen wat je wilt]
3. er een bedrag voor vragen
♢ hoeveel reken je voor die boot?
4. vinden dat hij daarbij hoort
♢ ik reken hem tot mijn beste vrienden
5. geloven dat het zo zal zijn
♢ ik reken op dertig gasten
Regelmatig werkwoord: re-ke-nen
ik reken
jij/u rekent
hij/zij rekent
wij/zij/jullie rekenen
ik/jij/u/hij/zij rekende
wij/zij/jullie rekenden
hij heeft gerekend
de/het/een gerekende ....
rekenend, rekenende