Synoniemen zoeken
Synoniem van ophouden
Synoniem van 'n ander trefwoord
Synoniemen Handboek
Jef Anthierens (1998)
Ophouden
Gezegde(s):
• breken met
• er de kat insteken
• het anker achter de kat werpen
• aan de spijker hangen
• de naald in het spek steken
• de spade op de dijk zetten
• de riemen binnenhalen
• de kolf naar de bal gooien
• zijn handen van iemand aftrekken
• de laatste hand aan iets leggen
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Ophouden
Iets niet doen, eene handeling, waaraan men bezig is, niet voortzetten. Het eerste in de beteekenis van nalaten. Nalaten is in ’t algemeen iets niet doen, waarvan kan verondersteld worden, dat wij het doen zouden. Men laat zoowel iets goeds als iets kwaads na, ofschoon het afgeleide nalatig alleen in een kwaden zin gebezigd wordt. Aflaten, ophouden en uitscheiden geven te kennen, dat de handeling, die men staakt, reeds begonnen was. Bij uitscheiden, dat minder in de schrijftaal gebezigd wordt, wordt meer opzettelijk dan bij ophouden te kennen gegeven, dat de afgebroken handeling niet hervat wordt. Aflaten, haast uitsluitend in dichterlijke taal in gebruik, wordt meest gezegd van zulke handelingen, die als kwaad of althans als onaangenaam voor een ander worden voorgesteld. Vandaar dat het veelal gebezigd wordt in de gebiedende wijs of met de ontkenning. ,,Laat af van dit onnoozel schreien.” Scheid uit mei plagen. Houd op met werken. Hij heeft het wijndrinken verder nagelaten.
,, Groothartige Egmond laat niet af, Zijn wakk're volgers aan te vuren.”
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
ophouden
ophouden - onregelmatig werkwoord
uitspraak: op-hou-den
1. daar zijn
♢ hij houdt zich op in de bosjes
2. niet meer doorgaan
♢ het is opgehouden met regenen
1. dan houdt alles op
[dan kunnen we niets meer doen]
2. zonder ophouden
[aan een stuk door, voortdurend]
3. hem een tijdje tegenhouden
♢ door de file was de bus opgehouden
Onregelmatig werkwoord: op-hou-den
ik houd op (... ik ophoud)
jij/u houdt op (... jij ophoudt)
hij/zij houdt op (... hij ophoudt)
wij/zij/jullie houden op (... wij ophouden)
ik/jij/u/hij/zij hield op (... ik ophield)
wij/zij/jullie hielden op (... wij ophielden)
hij is opgehouden
de/het/een opgehouden ....
ophoudend, ophoudende
Synoniemen
afnokken, bevinden, eindigen, staken, stoppen, uitscheiden, zitten
Tegenstellingen
aanbreken, beginnen, intreden