Synoniemen zoeken
Synoniem van noemen
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
noemen
noemen - zeggen dat iemand of iets een bepaalde hoedanigheid heeft: 'ik noemde hem een schurk', 'men noemt hem een held'. Een formeel synoniem is kwalificeren als, een archaïstisch synoniem is heten. Staat er bij 'noemen' een bepaling die een kwalificatie zonder lidwoord bevat, dan gebruiken we betitelen als: 'ik hoorde hem betiteld worden als monseigneur'. Betitelen met wordt gebruikt in combinatie met een bepaling (zonder lidwoord) die een negatieve kwalificatie bevat. 'Noemen' met daarbij een bepaling die een opvallende of nieuwe, al dan niet gunstige kwalificatie bevat en waarin ook een lidwoord voorkomt, is bestempelen als. Een verrader en een misdadiger worden als zodanig gebrandmerkt. Noemen met enige ophef is hetzelfde als afficheren als. Omschrijven als is noemen met een bepaling die een uitvoerige kwalificatie bevat. Iemands vermoedelijke of toekomstige hoedanigheden staan in de bepalingen bij doodverven als en tippen als: 'hij wordt getipt als de toekomstige premier'.
Zie: beschouwen als; uitschelden voor.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Noemen
Heeten is een naam hebben of geven; noemen bij name aanwijzen; in het gebruik wordt echter alleen in bepaalde tegen¬stelling verschil tusschen beide woorden gemaakt. Omdat men mij met mijn broer verwart noemt men mij dikwijls Jan maar ik heet eigenlijk Piet. Hoe heet men hem ook wel in de wandeling? Hoe heette de opvolger van Otto II; hoe noemde men Otto I immers ook wel Otto den grooten.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
noemen
noemen - regelmatig werkwoord
uitspraak: noe-men
1. vermelden door een naam te zeggen
♢ noem de hoofdstad van Nederland
1. noem eens wat voorbeelden
[geef eens wat voorbeelden]
2. iets of iemand een naam geven
♢ ze noemden hun dochter Wilhelmina
Algemene uitdrukkingen:
1. noem je dat werken?
[dat is geen werken]
Regelmatig werkwoord: noe-men
ik noem
jij/u noemt
hij/zij noemt
wij/zij/jullie noemen
ik/jij/u/hij/zij noemde
wij/zij/jullie noemden
hij heeft genoemd
de/het/een genoemde ....