Synoniemen zoeken
Synoniem van knap
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
knap
knap - veel kennis of vaardigheid in iets hebbend. De bepaling met 'in' is niet verplicht: 'zij is knap'; 'zij is daar heel knap in'. Dat geldt ook voor het synoniem goed (in).
Zie: intelligent.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Knap
Wat onze zinnen behaagt en door goede eigenschappen een aangenamen indruk maakt. Schoon wil eigenlijk zeggen, dat iets verdient beschouwd te worden, dat het schitterend of uitstekend is door zijne eigenschappen of zijn vorm; het geeft meer dan de andere genoemde woorden iets groots of ver¬hevens te kennen. Bij uitbreiding bezigt men schoon van de innerlijke voor¬treffelijkheid van het een of ander. In den gemeenzamen stijl begint schoon meer en meer in onbruik te geraken. Mooi daarentegen is slechts dat, wat iemand persoonlijk bevalt. Mooi heeft schoon vrijwel verdrongen in gemeenzame taal. Eene schoone gedachte; eene schoone ziel. Dat is mooi gezegd. Men vindt het mooi, maar het schoone wordt niet door ieder mooi gevonden. Fraai geeft inzonderheid het denkbeeld van sierlijkheid aan. Lief wordt gezegd van iets, dat bevallig, maar klein is: Zij heeft een lief ge¬zichtje. Lief staat tot fraai, gelijk mooi tot schoon, en sluit altijd het bij¬denkbeeld van het maken van een aangenamen indruk in. Fraai schrift. Een lief gezicht. Aardig drukt meer uiterlijke bevalligheid uit, zonder goede hoedanigheden van inborst en karakter, welke aanwezig kunnen zijn, op den voorgrond te plaatsen, terwijl hupsch ook ziet op de wellevendheid en aangename manieren, waardoor de innemendheid van een gunstig uiterlijk wordt verhoogd. Een hupsch jonggezel.
Daar was in Zeeland eens een man,
Hij had een aardig kind.
Knap is eigenlijk nauwsluitend, bij overdracht wat goed zit en goed staat, een goed uiterlijk geeft; verder welgevormd. Eene knappe vrouw. Het wordt verder ook op kunde toegepast. De jongen is knap, hij weet alles even goed.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
knap
knap - bijvoeglijk naamwoord
1. mooi om te zien
♢ alle meisjes zijn verliefd op knappe Ismaël
2. op een bijzondere manier gemaakt of gedaan
♢ dat heeft Lavinia knap gedaan!
3. wie alles vlug snapt en snel kan reageren
♢ Eugène is de knapste van de klas
Bijvoeglijk naamwoord: knap
... is knapper dan ...
het knapst
de/het knappe ...
iets knaps
Tegenstellingen
dom, onnozel, stom, suf, sullig