Synoniemen zoeken
Synoniem van kledingstuk
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
kledingstuk
kledingstuk - voorwerp van textiel, leer en dergelijke dat wordt gedragen om het lichaam te bedekken. In archaïstische stijl: kleed, in België: kleedsel. Vodden zijn versleten en niet meer toonbaar; afleggertjes of afdankertjes zijn kleren die zijn afgedankt en daarna door iemand anders worden gedragen. Ruim en los valt een gewaad, dat een zekere allure heeft. Dit is verwant aan de jurk (zie aldaar), die door vrouwen en meisjes als bovenkleding wordt gedragen en van de hals tot op de dij of lager valt. Een overgooier lijkt op een jurk zonder mouwen, die over het hoofd wordt aangetrokken over een blouse of een trui. De tuniek lijkt daar op zijn beurt een beetje op, maar is korter; er wordt een broek of rok onder gedragen. Onderjurken hebben de vorm van een jurk en worden daaronder gedragen. In België noemt men deze een combinaison of combination. Vroeger kende men ook de chemisette, die onder de japon werd gedragen en het decolleté, de schouders en het bovenste deel van de rug bedekte. Het hoofd, vooral de bovenkant ervan, bedekt men met een hoofddeksel (zie aldaar). Een sluier is een smalle, afhangende doek of stuk dun weefsel, die het gezicht van een vrouw (ten dele) verhult. Sluiers kunnen aan hoofddeksels zijn vastgemaakt, zoals een voile, die kort en grofmazig is. Bij rouw wordt een rouwsluier gedragen, ook wel rouwfloers genaamd. De traditionele Spaanse sluier heet een mantilla. Over andere bovenkleding heen draag je de jas (zie aldaar), van de hals tot de knie of het onderbeen. Een jasje (zie aldaar) is korter: tot de taille of de heupen. Het jasje voor mannen dat weggesneden panden heeft, noem je jacquet, pandjesjas of slipjas; dit is geen kleding voor buiten, maar voor officiële gelegenheden binnenshuis. Jekkers vallen iets over de heupen en zijn gemaakt van zware stof of leer; ook de jekker komt over andere bovenkleding heen. Het soort jekker dat van duffelse stof is gemaakt en wordt gedragen bij het zeilen, noem je jopper of zeiljopper. Het jak is een (boven)kledingstuk voor vrouwen; het reikt van de hals tot de heup of halverwege de dij; in het eerste geval kun je ook het woord lijfje gebruiken. Hessen worden door vrouwen op het bovenlichaam gedragen; er zitten geen mouwen en voorsluiting aan, en het dient als binnenkleding. In de zestiende en zeventiende eeuw droegen mannen een wambuis of wammes, dat het bovenlichaam bedekte en was voorzien van een schoot. Er zaten geen mouwen aan, of alleen mouwen die er met veters aan konden worden vastgeregen. Het bovenlichaam kan worden bedekt door een ruimzittende blouse of bloes. Is deze kaki van kleur en zijn er onderscheidingstekens op de kraag bevestigd, als onderdeel van een veldtenue, dan heet de blouse veldblouse, blouson of overblouse. Vrouwen (zelden mannen) dragen een rok (zie aldaar) als bovenkleding voor het onderlichaam. Daaronder komt een onderrok, die een petticoat heet als hij gesteven is of van stijve stof is gemaakt en wijd uitstaat. Het hemd (zie aldaar) draagt men op het bovenlichaam als ondergoed of als bovengoed binnenshuis. Borstrokken geven het bovenlichaam extra warmte. Aan een T-shirt (van katoen) zitten mouwtjes. Dit shirt kan zowel als onder- als als bovenkleding dienen. Een trui, ook voor het bovenlichaam bedoeld, is gesloten en meestal gebreid; vrouwen en meisjes trekken een jumper aan; dikke truien heten sweaters. Een pullover of pull is ook gebreid en heeft een V-hals en lange mouwen. Voor de benen zijn er ook allerlei kledingstukken. De maillot bestaat uit tricot kousen en een tricot broekje aaneen, evenals de panty, waarvan alleen het materiaal anders is (nylonachtig). Een kous (zie aldaar) bedekt de voet en een deel van het onderbeen (tot boven de kuiten), soms ook een deel van het bovenbeen. Korter is de sok; deze houdt op onder de kuiten. Anklets, voor heren, zijn sokken tot iets boven de enkel. Tegen de regen kan men regenpijpen of beenpijpen dragen: losse, waterdichte pijpen. Handen gaan gehuld in handschoenen, die alle vingers afzonderlijk omgeven. Als het materiaal glacéleer is, spreken we van glacés of glacéhandschoenen. Boksers beschermen hun handen met bokshandschoenen, die niet alle vingers afzonderlijk omgeven, maar er meer uitzien als wanten (vier vingers te zamen, de duim apart) of vuisthandschoenen. Een mof heeft de vorm van een cilinder en is aan beide kanten open om er de handen in te steken. Men slaapt in een op het bovenlichaam gedragen nachthemd; een babydoll is voor meisjes en vrouwen, en is kort. Zij kunnen zich 's nachts ook in een nachtpon, nachtjapon of, informeel, pon hullen, die tot dij, knie of enkel reikt. Wanneer men is opgestaan, trekt men een kamerjas of ochtendjas aan; mannen dragen een sjamberloek, vrouwen een duster of peignoir. Deze heet een kimono als de mouwen wijd zijn en de duster met een gordel (obi) wordt gesloten. Vrouwenondergoed dat de borsten steunt, noem je beha, bustehouder, bra (informeel), ballennet (plat) of brassière (zeer formeel); bikini's hebben een bovenstukje. Niet alleen de borsten, maar ook de taille en heupen worden gesteund en gevormd door een corselet, niet te verwarren met het korset, waarmee vrouwen ook hun figuur corrigeren. Minder gebruikelijk is het synoniem rijglijf; keurslijf behoort tot het archaïstische register. Step-ins zijn korsetten zonder sluiting en worden aangetrokken door erin te stappen. Om hun hals knopen mannen een stropdas, das of strop. (Zie: vlinderdas.) Moet men deze zelf strikken, dan heet de das een zelfbinder of zelfstrikker. Een plastron of front is een gesteven kledingstuk waaraan het halsboord is bevestigd. Tijdens het werk trekt men over of in plaats van de gewone bovenkleding een werkpak aan; een overall is een werkpak aan één stuk. Vooral voor vrouwen is de tuinbroek, tuinmansbroek of salopette bedoeld: een lange broek met een borststuk en brede draagbanden. Kinderen dragen in bed een hansop.
Zie: doek; kraag; pak.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
kledingstuk
kledingstuk - zelfstandig naamwoord
uitspraak: kle-ding-stuk
1. iets dat je kunt aantrekken
♢ een rok en een broek zijn kledingstukken
Zelfstandig naamwoord: kle-ding-stuk
het kledingstuk
de kledingstukken
het kledingstukje