Synoniemen zoeken
Synoniem van kerk
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
kerk
kerk - gebouw voor christelijke godsdienstoefening. In plechtige taal een godshuis. Het is het huis des Heren (archaïsme) of, formeel, het kerkgebouw. Kerken kunnen allerlei vormen hebben. Zo heeft een koepelkerk een koepeldak en is een kruiskerk een kerk waarvan de plattegrond de vorm van een kruis heeft. Een basilica is een langwerpige kerk met een middenschip dat door arcaden in de lengterichting gescheiden wordt van de smallere en lagere zijbeuken. 'Basilica' kan ook synoniem zijn met basiliek en duidt dan een kerk met een verhoogd middenschip aan of een kerk waaraan een eretitel is verleend. Een kerk die van buitenaf niet als zodanig herkenbaar is en waar tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden niet-gereformeerden bij elkaar kwamen voor godsdienstoefening, noemen we een schuilkerk. Op het platteland kon dat een schuurkerk zijn: de kerk vermomd als schuur. Bij de hallenkerk zijn de zijbeuken even hoog als het middenschip. Op begraafplaatsen staat soms een kleine kerk of kapel. Daarnaast is er een indeling te maken naar functie en geschiedenis. In een kathedraal, synoniem met hoofdkerk, domkerk, dom en munster staat de zetel van een rooms-katholieke bisschop. Die van een Oosters-orthodoxe bisschop staat in een metropool of hoofdkerk. Een nieuwe kardinaal krijgt in Rome een titelkerk toegewezen, en aan een kapittelkerk is een college van kanunniken verbonden. Reguliere geestelijken besturen een paterskerk. Een kerk die onderdeel is van een klooster noemen we kloosterkerk, munster of kapel. Staat aan het hoofd van een klooster een prior of priores, dan is de kloosterkerk een priorij; van een abdijkerk is sprake als het klooster een abdij is. Een Waterstaatskerk is tussen 1813 en 1945 gebouwd onder toezicht van Rijkswaterstaat. Een votiefkerk is krachtens een belofte geschonken. Een gebouw waarvan verschillende gezindten gebruik maken wordt aangeduid als simultaankerk.
Zie: gebouw.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
kerk
kerk - zelfstandig naamwoord
1. gebouw waar gelovigen bij elkaar komen
♢ zij gaat elke zondag naar de kerk
1. de kogel is door de kerk
[de beslissing is gevallen]
2. voor het zingen de kerk uitgaan
[voor de zaadlozing terugtrekken]
2. groep mensen met hetzelfde geloof
♢ de paus is het hoofd van de katholieke kerk
Algemene uitdrukkingen:
1. in een oude kerk wordt ook wel eens een mis opgedragen (TB)
[een oude vrouw vrijt ook wel eens met iemand]
2. ter kerke gaan
[naar de kerk gaan]
Zelfstandig naamwoord: kerk
de kerk
de kerken
het kerkje