Synoniemen zoeken
Synoniem van kaart
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
kaart
kaart - stevig stuk papier waarop gegevens kunnen worden ingevuld als onderdeel
van een systeem. Systeemkaart en fiche zijn synoniemen. Op een arbeidskaart worden gegevens genoteerd met betrekking tot de arbeid van een werknemer, als middel om te controleren of de sociale wetgeving, vreemdelingenwetgeving en dergelijke worden nageleefd.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
kaart
kaart - zelfstandig naamwoord
1. rechthoekig stuk karton met afbeelding
♢ we sturen hem een kaart uit Marokko
1. we spelen open kaart
[we zeggen precies wat we denken]
2. hem in de kaart spelen
[hem ongewild bevoordelen]
3. alles op één kaart zetten
[je geluk van één ding laten afhangen]
4. ansichtkaart
[kaart die je stuurt als je op vakantie bent]
5. trouwkaart
[kaart met aankondiging van een huwelijk]
6. speelkaart
[kaart om het kaartspel mee te spelen]
7. dat is geen haalbare kaart
[heeft geen kans van slagen]
8. de groene kaart
[internationaal verzekeringsbewijs]
9. de rode kaart
[teken van ernstige overtreding waarvoor je het veld wordt uitgestuurd]
10. de gele kaart
[teken van bestraffing in een voetbalwedstrijd]
11. de kaarten zijn geschud
[de uitslag ligt vast]
12. de kaarten liggen nu anders
[de situatie is veranderd]
13. zijn kaarten op tafel leggen
[zijn bedoelingen onthullen]
14. dat is doorgestoken kaart
[afgesproken werk]
15. iemand in de kaart kijken
[zijn geheime plannen doorzien]
16. open kaart spelen
[eerlijk zijn, niets verbergen]
17. iemand in de kaart spelen
[hem helpen]
2. rechthoekig stukje papier of karton als bewijs van toegang
♢ ik heb kaartjes voor de bioscoop
3. rechthoekig stuk papier waarop een stuk van landen of werelddelen staan
♢ kun je op de kaart van Nederland Amsterdam aanwijzen?
1. de problemen zijn nog niet in kaart gebracht
[nog niet op een rijtje gezet]
2. een blinde kaart
[zonder plaatsnamen]
3. iets in kaart brengen
[er een overzicht van maken]
4. iets op de kaart zetten
[zorgen dat het algemeen bekend wordt]
5. een stad van de kaart vegen
[vernietigen]
Algemene uitdrukkingen:
1. van de kaart zijn
[helemaal in de war zijn]
Zelfstandig naamwoord: kaart
de kaart
de kaarten
het kaartje