Synoniemen zoeken
Synoniem van groeien
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
groeien
groeien - geeft aan dat een levend wezen of een zaak in omvang toeneemt. Bij abstracte zaken gebruik je ook toenemen en aanwassen. In verband met bevolking, lasten, vraag of aanbod kun je ook vermeerderen of zich vermeerderen bezigen, bij bevolking ook aangroeien. Een export trekt aan, nood of gevaar klimt. Hand over hand toenemen betekent: steeds meer toenemen. Een bedrag of aantal stijgt (zie aldaar). Zich ophopen of, formeel, cumuleren zegt men van voorraden of van werkzaamheden die toenemen zonder in gelijke mate afgehandeld of verwerkt te worden. Opschieten heeft betrekking op gras, graan en dergelijke. Kinderen zijn in de groei; wanneer ze snel groeien, groeien ze als kool.
Zie: aanwassen; bloeien; gedijen; toenemen.

Synoniemen Handboek
Jef Anthierens (1998)
Groeien
Gezegde(s):
• hand over hand toenemend

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Groeien
Alle drie geven een toenemen in omvang of grootte te kennen. Gedijen is eigenlijk zich uitzetten en heeft vervolgens de beteekenis van grooter worden en voorspoedig groeien ge-kregen. Groeien is in omvang toenemen, allengs grooter of langer worden. Wassen is oorspronkelijk sterker worden, toenemen in kracht, en vervolgens, dewijl dit er meestal mede gepaard gaat, toenemen in grootte en hoogte, In deze laatste beteekenis wordt wassen — niet echter groeien en gedijen — ook van anorganische zaken gebruikt; b.v. van water kan men ook wassen gebruiken voor hooger worden; van getallen, hoewel hiervoor meer toenemen gebruikt wordt, kan men aangroeien en aanwassen zeggen; het aantal de menigte groeit aan wast aan. Het zaad gedijt de kiem wast eindelijk groeit de plant.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
groeien
groeien - regelmatig werkwoord
uitspraak: groei-en
1. groter of meer worden
♢ het aantal leerlingen groeit
1. groeien als kool
[heel snel groeien]
2. je zag hem groeien toen hij een complimentje kreeg
[hij zag er heel trots uit]
Regelmatig werkwoord: groei-en
ik groei
jij/u groeit
hij/zij groeit
wij/zij/jullie groeien
ik/jij/u/hij/zij groeide
wij/zij/jullie groeiden
hij is gegroeid
de/het/een gegroeide ....
groeiend, groeiende