Synoniem van gierig

Gezegde(s):
• op zijn centen zitten
• op zijn eieren zitten
• op zijn zak zitten
• een ei scheren
• een luis (of: een kei) het vel afstropen
• deun blijven op een cent
• zo gierig als een neet
• zo gierig als het graf
• gierig als een brand
• met andermans kalf ploegen
• de zon van zich niet laten schijnen
• op de kloosters reizen (= gastvrijheid misbruiken)
• veel op de gaffel, weinig voor de koe
• zijn duim in de hand houden
• de hand op de knip
• op de schobberdebonk lopen
• de hand eer aan de hoed dan aan de beurs houden
• trek een haar uit zijn gat, ‘t zal klinken als een bel

Spreekwoord(en):
• sla de eieren in de pan, dan komen er geen slechte kiekens van
• waar magerman kok is, houdt men sobere banketten
• men moet geen struif schenden om één ei

Overdreven verlangen naar en gehechtheid aan tijdelijke goederen hebbende. Begeerig, dat soms met deze beteekenis gebruikt wordt, drukt dit het zachtst uit. Hebzuchtig is hij, die aanhoudend het verlangen toont om zijne goederen te vermeerderen, zonder daarbij aan de belangen van anderen te denken. Inhalig is hij, die van elke gelegenheid gebruik maakt om zijn voordeel ermede te doen. Hebzucht noemt dus meer de eigenschap, inhaligheid doet daarbij aan de daad denken. Gierig, karig en schriel duiden het verlangen aan om den rijkdom te behouden. Gierig is het sterkst, karig is hij, die slechts eene kleinigheid van zijne schatten kan afstaan, terwijl schriel eene versterking van karig is. Karigheid en schrielheid zijn lichte graden van gierigheid, maar gaan niet noodzakelijk gelijk deze met hebzucht gepaard.

gierig - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: gie-rig

1. wie nooit iets weggeeft
♢ Jan heeft niets gegeven, hij is echt gierig

Bijvoeglijk naamwoord: gie-rig
... is gieriger dan ...
het gierigst
de/het gierige ...
iets gierigs

Tegenstellingen
gul, mild, royaal