Synoniemen zoeken
Synoniem van doek
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
doek
doek - regelmatig gevormd, afgewerkt stuk textiel dat voor een bepaald doel wordt gebruikt. Afgewassen vaatwerk droog je met een theedoek of droogdoek: een bordendoek voor de borden, en een glazendoek voor de glazen. Met een handdoek droogt men zich na het wassen, zwemmen en dergelijke. Na het baden gebruik je een badhanddoek of baddoek. Een badlaken is heel groot; een strandlaken, voor gebruik aan het strand, is nog groter. In de keuken hangt een keukenhanddoek. Gastendoekjes zijn kleine handdoekjes. Gootsteen en aanrecht worden gereinigd met een vaatdoek, de vloer met een dweil. Een zakdoek, neusdoek of, zeer informeel, snotlap dient voor het snuiten van de neus of het schoonvegen van handen of gezicht. (Zie: tissue.) Mannen dragen in de borstzak van een colbert een pochet of, in informele stijl, een lefdoekje of lokkertje. Voordat kinderen zindelijk zijn doet men hun in plaats van een onderbroek aan een luier om. Katholieke geestelijken dragen onder de albe een amict, humeraal of humerale, een doek die alleen de schouders en hals bedekt. Wanneer een priester een monstrans vasthoudt, worden zijn schouders en armen bedekt door een schoudervelum of velum; deze doek is lang en versierd. Op het altaar ligt tijdens de eucharistieviering een corporale: een witte, vierkante doek van linnen waarop de schaal met brood en de beker met wijn worden neergezet. Sjaaltjes knoopt men om het hoofd of om de hals. Vrouwen dragen buitenshuis soms een hoofddoek. Een halsdoek ligt rond de hals; deze heet foulard als hij van zijde is gemaakt. Schoolborden veegt men schoon met een bordendoek.
Zie: kledingstuk; laken; lap .
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Doek
Doek noemt men alle geweven stof, lijnwaad alleen een weefsel uit hennep of vlas.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
doek
doek - zelfstandig naamwoord
1. lap stof
♢ met een doek maak ik de tafel schoon
1. het witte doek
[het scherm waar een film op vertoond wordt]
2. er geen doekjes om winden
[er openlijk voor uitkomen]
3. dat is een doekje voor het bloeden
[hij probeert het op een makkelijke manier goed te maken]
4. ze ziet zo wit als een doek
[heel erg bleek]
5. iets uit de doeken doen
[het uitleggen]
2. schilderstuk
♢ dit is een kostbaar doek van Van Gogh
3. toneelgordijn
♢ nadat het doek open ging, kon het toneelstuk beginnen
1. een open doekje krijgen
[applaus tijdens de voorstelling]
Zelfstandig naamwoord: doek
het doek
de doeken
het doekje