Synoniemen zoeken
Synoniem van bank
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
bank
bank - instelling die krediet verleent; in formele taal: kredietinstelling. Voor kort of middellang krediet, met name aan agrariërs, is er de boerenleenbank; bij een handelsbank kan het krediet kort of lang zijn. Spaarbanken trekken spaargelden aan en lenen die grotendeels op lange termijn uit. Geld wordt door een hypotheekbank op lange termijn uitgeleend tegen hypotheek op gebouwen en schepen. Effecten vormen de voornaamste handelswaar van een effectenbank. De circulatiebank of centrale bank geeft bankbiljetten uit en brengt die in omloop. Tot slot is er het pandhuis, voor krediet op korte of middellange termijn, meestal in kleine bedragen voor consumptieve doeleinden. Synoniemen: pandjeshuis, bank van lening, leenbank, berg van barmhartigheid (in België), lommerd (informeel) en ome Jan (informeel). Sinds 1946 heet deze formeel kredietbank of, als het een gemeentelijke bank betreft, een volkskredietbank.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Bank
Hetgeen dient om op te zitten. Ieder zoodanig werktuig is een zetel, maar dit woord wordt alleen in deftigen stijl gebruikt. Koninklijke zetel. Bank is een lange zetel op vier pooten, waarop meestal plaats is voor meer dan één persoon, bij uitbreiding (de schepenbank); schabel een laag bankje om de voeten op te zetten, of een laag stoeltje; stoel een zetel voor één persoon, meest van leuning enz. voorzien. Iets onder geen stoelen of banken steken — iets niet verbergen; kruk is eigenlijk een zitvlak op één poot, zooals er nog in sommige bedrijven gebruikt worden, vervolgens ook een zetel op drie pooten, zonder leuning, b. v. een pianokruk of een haard- krukje. Voor een bankje met drie pooten wordt meer gebruikt de naam drievoet en in sommige bedrijven driestal. Troon, oorspronkelijk een grieksch woord dat zetel beteekende, is thans alleen in gebruik voor koninklijken zetel en bij uitbreiding voor het koningschap, b.v. komen tot den troon.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
bank
bank - zelfstandig naamwoord
1. meubelstuk voor twee of meer personen
♢ we zaten op een bankje in het park
1. iets niet onder stoelen of banken steken
[er rond voor uitkomen]
2. afgeplatte verhoging in de bodem
♢ het schip liep op een zandbank
3. laag of strook die uit waterdamp bestaat
♢ we reden door een bank van mist
4. meubelstuk om aan te werken
♢ op de bank waaraan een timmerman werkt zit meestal een bankschroef
1. op de bank zitten
[reservespeler zijn]
Algemene uitdrukkingen:
1. door de bank genomen
[gemiddeld]
Zelfstandig naamwoord: bank
de bank
de banken
het bankje