Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

zwaluwen

betekenis & definitie

(zwaluwde, heeft gezwaluwd),

1. met auto of bromfiets snel en/of scherp door bochten gaan, zwieren.
2. zigzag lopen (dronken man), wiegelend lopen (dikke vrouw). Ojeej, okeej, je jaagt me wegch a boen, a so j’ih tang, ie fin'ie slagg, ie verghiett mie [S; goed, zo ben je dus, je hebt je soprt gevonden, je bent mij vergeten], oké ga ja gang, weesz gelukkigg, zei hij met vertrokken gezicht. Hij draaide zich om en zwaluwde verder (Rappa 1984: 142). Je ziet vette Magtja van het werk voorbij zwaluwen ( ) (Rappa 1980: 58).
- Etym.: Een zwaluw maakt bij het vliegen zowel scherpe en wijde bochten als licht wiegelende bewegingen.

< >