Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

snijden

betekenis & definitie

(onoverg.; sneed, is gesneden), breken, kapot gaan (draad, touw, ketting e.d.). Je moet de langste belt nemen, die je kan vinden.

No frigiti (vergeet het niet), want deze kan elk moment snijden (B. Ooft 1969: 34). Het kabaal dat b.v. gemaakt wordt in de bioscoop wanneer de film is ‘gesneden’ is oorverdovend (Dobru 1967: 8). 2. (overg.; sneed, heeft gesneden), (voetbalterm) passeren, omspelen.
- Etym.: S koti = AN s. en SN bet. 1.
-Zie ook: breken.
-: de mond snijden, in de rede vallen. Ma’ mama, is daarover wou ik gaan praten toen mama me de mond heeft gesneden (Cairo 1976:18).
- Etym.: S koti mofo (koti = o.m. AN snijden, hier ‘afsnijden’; mofo = mond).