(schuurde, heeft geschuurd), (ook:)
1. (onoverg.), zich tegen elkaar drukken enz., vrijen met kleren aan. Want die bescheiden liefdesvogeltjes [schoolmeisjes] bleven alleen thuis of schuurden enkel op een klassefeestje (Cairo 1977: 114).
2. (onoverg.), lesbische liefde bedrijven. Sommige [Surinamers] gaan [naar Nederland] om te boelen of te schuren! (Cairo 1980a: 10). 3. (overg.), zich drukken tegen enz., vrijen met (zie bet. 1). Laatst op die fuif van Piekko, ik was zo gek om met hem te gaan dansen, wel, hij pette me zo, ik zeg hij schuurde me zo, ik kon dat alles voelen (Rappa 1980: 104).
- Etym.: Het WNT (1936) geeft één cit. waarin s. een erotische bet. heeft: ‘De Vryers, die alleen willen zijn, om in ’theymelijkwatteschuuren, Diekonneneen Kaamertje om een Rijxdaalder huuren’ (Fockens 1657).
- Samenst. van 1: schuurplaat; van 2 schuurmeid.