(de, -en), (ook:) vriend, makker. Partij, laten we een sopi gaan drinken.
- Etym.: Het sluit aan bij AN p. als gebr. voor personen die met elkaar een verbintenis aangaan (bijv. ‘contracterende partijen’). Er zit ook in 'iemand van mijn partij’. In het E kan ‘party; in platte en schertsende taal ook betr. hebben op een persoon, bijv. ‘a queer party’ = een rare snuiter.