Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

liemswied

betekenis & definitie

(het), onkruid met ruwe stengels en bladeren en gele bloemhoofdjes, vermoedelijk uit W.l. (Wedelia trilobata, Asterfamilie). Het onkruid dat aan de rand van de goot weelderig groeit en ook het liemswied met gele bloempjes, waaruit bijen honing halen, is wit geworden (Ferrier 1968: 80).

- Etym.: De landbouwleraar Liems was de eerste die het vond en het in de jaren 1920 ingang deed vinden als bodembedekker (Ost. 213). Zie wied. Bij Stahel (1944: 63) het Liemsche wied. Syn. desi, paardebloem, karpossan.