Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

goed

betekenis & definitie

bn., (i.h.b.:) overeenkomstig de (veronderstelde) normen van Nederlanders of blanken i.h.a. (m.b.t. uiterlijke kenmerken van Creolen); i.h.b.: goed haar = sluik haar; een goede kleur = een lichte (huids)kleur. Vroeger was je geweldig als je een Chinese vriendin had.

Dan zouden je kinderen goed haar krijgen en een betere kleur (Dobru 1969: 51). Zie ook: glad, slecht, verbeteren.-: goede droom (de, dromen), prettige, gunstige droom; voorspoed voorspellende droom. Wanneer je genezen bent, voel je dat en je krijgt ook goede dromen, waarin de winti je komt bedanken (Wooding 380). Zie ook: schone en slechte droom.
-: bw.: blijf goed: zie blijven.
-: goed houden, overg. (hield, heeft gehouden), bevriend blijven met, op goede voet blijven met. Zijn moeder had gezegd dat hij tante Nettie goed moest houden als hij ingenieur wilde worden en als hij dacht dat hij naar het lyceum kon (Doelwijt 1972b: 20). Zie ook: goed zijn op.
-: er goed uitzien (zag er g. uit, heeft er g. uitgezien), knap zijn (van uiterlijk); een goed figuur hebben. En Harold ziet er zeer goed uit. Ik kan me dan ook levendig voorstellen dat hij een paar maal voor hete vuren gestaan heeft toen er weer een of ander meisje smoorverliefd op hem was geworden (Ferrier 1968: 150). ( ) ik heb n.l. eens de verwarring gezien op het gezicht van een zeer goed (coca-colafles) uitziende dame met wie ik was toen Alfons haar groette ( ) (Dobru 1968a: 48). Etym.: Ook in AN, maar veel minder alg. dan in SN.
-: goed zijn: is goed (dan), het is goed, het is in orde, daar ga ik mee accoord. En, hoe vaak zat je niet te huilen en dan zeggen dat je hoofdpijn had. Wel is goed dan, misschien wil je me niet alles vertellen (Vianen 1972: 9).
-: goed zijn op (was, is geweest), goed kennen; op goede voet staan met, het goed kunnen vinden met. Wij zijn goed op elkaar, u weet hoe dat gaat, haar man vaart en zij wil ook wel eens iets (Doelwijt 1972b: 119). Zie ook: goed houden.

< >