Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

garen

betekenis & definitie

(het), (ook:) dun touw. Etym.: Ook in het Z. van Ned., elders veroud.

Samenst.: timmermansgaren. Zie ook: bintegaar, naaigaren.- : zwart garen, (niet alg.) shag. Etym.: Lett. vert. van blakaté (S; blaka = zwart; (ti)té = o.m. garen), dat ook als syn. gebr. wordt.