(het, -s), teil, i.h.b. van metaal, vooral om (a) in te wassen (wasbekken) of (b) iets in te vervoeren (boodschappenbekken). a: ( ) en dan, na enkele minuten hoor je bekkens slaan, de waterleidingkraan stromen, een tep-tep klepperen, water over een lichaam storten ( ) (Dobru 1968a: 26). b: Sita vangt ook een manja. Die doet zij in een bekken (A. de Vries 1957 (&): 43).
Etym.: In AN voor sommige kleine typen teil en in die bet. veroud. S beki. Zie ook: teil.