Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

banaan

betekenis & definitie

(de, bananen),

1. naam voor een aantal gekweekte vormen uit verschillende wilde soorten van Musa (Bakovefamilie) met vruchten als 2; AN bananeboom. De bananen behoren tot het genus Musa ( ); sappige kruiden met een boomachtige groeiwijze ( ) (Enc.Sur. 40).
2. de sterk meelhoudende vrucht van deze plant die voor consumptie gekookt, geroosterd of gebakken moet worden: kookbanaan, bakbanaan. Geschilde en gekookte bananen (J&L 1920a: 16).
- Etym.: Uit de taal van Guinea (Afr.), ‘bananas', via Port. ‘banana’ (J. de Vries 1971). Oudste vindpl. voor Sur. plak. van 1685 (S&dS 155): banantes. S bana. Zie verder onder bakove. Syn. van 1 bananeboom (SN). Zie ook: vijg, bosbanaan.

< >