Gepubliceerd op 30-07-2020

In zijn schik zijn

betekenis & definitie

opgeruimd, blij, in zijn nopjes zijn, opgezet zijn met iets, zoals men in Zuid-Nederland zegt. Het znw. schik, afgeleid van het wkw. schikken, voegen, passen, ordenen, betekent eig. orde; men sprak voorheen van iets in zijn schik houden of stellen, en nog wel is bekend met schik voor: met gevoeg, met fatsoen, en met ontkenning voor: nauwelijks. In zijn schik zijn wil dus eig. zeggen: goed ingepast of geschikt, in orde zijn, en vandaar, toegepast op iemands gemoedstoestand: goed, aangenaam, prettig gestemd zijn (Mnl. in zijn gevoech), in welke bet. het reeds door Sartorius (16de eeuw) wordt vermeld en we het lezen bij Vondel, Leeuwendalers, vs. 1146 en Joannes de Boetgezant V. vs. 610: ,,Zy schaft het juichende haer’ vader op den disch. Voor koningklijck baneket, en zet zich aan de zijde Van moeder, in haer schick, en noit voorheen zoo blijde.” Er zijn geen equivalenten in de moderne talen.