Spreekwoorden en gezegden

F. Stoett (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

Janhagel

betekenis & definitie

gepeupel, de heffe des volks, gemeen volk, hak en zijn gemak. In de 17de eeuw verstond men hieronder matrozen, zonder bepaald ongunstige bijgedachte, en was Janhagel hetzelfde als Jan Rap en thans Janmaat (oorspr. aanspreekvorm, waarin maat matroos betekent).

Eigenlijk wil deze benaming zeggen: Jan, die telkens uitroept: de hagel sla hem of de hagel schen hem! uitdrukkingen, verwensingen, die in de 17de eeuw zeer gewoon waren. Hd. evenzo Janhagel, Janhagel und sein Maat, Janhagel und alles miteinander (Wander 2, 1004). Andere dergelijke benamingen zijn Jan Goddome (Potgieter), Jamdore, Janstramme (Jan straffe mij), Jandomme, waarin Jan evenwel een verbastering is van God. Eng. the mob; the rabble; Fr. la canaille.