het bont maken, al te grof maken; resp. dat wordt hem al te erg. Eigenlijk is gortig garstig, ongans, vinnig, en wordt het van varkens gezegd die aan het gort lijden, d.w.z. een ziekte waarbij gerst- of gortachtige korrels in het vetweefsel komen; later werd het bij uitbreiding gezegd voor: vuil, smerig, onzuiver, niet netjes.
Sinds de 18de e. bekend, maar mogelijk al ouder (vgl. Huygens 2, 349: „Daer was wat gortichs aen”, er was iets niet pluis).