het er goed van nemen, lekker laten opdissen, er de boter uitbraden, mijken en smijken, zoals de Westvlamingen zeggen. Sinds de 16de e. bekend.
Dits/er, oudtijds c(h)iere, is ontleend aan Ofr. chiere; faire bonne chiere ä quelqu’un betekende eig. iemand een vriendelijk gelaat tonen, en vandaar: hem goed ontvangen, gastvrij onthalen; en bij verdere overdracht: een vrolijk leven leiden, pret maken. Vgl. Fr .faire bombance, la noce; s’en donner par les babines; faire grande chère et beau feu; Hd. in Saus und Braus leben; schlämmen und dämmen; einen guten Tisch führen; sich gütlich tun; Eng. make good cheer (veroud.); to make merry.