Spreekwoorden en gezegden

F. Stoett (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

Adam

betekenis & definitie

De naam van Adam, de eerste mens, komt in vele zegswijzen voor. De mensen zijn Adams kinderen: „Alle Adams kinderen moeten sterven” (Goedthals 16).

Wil men een familiebetrekking aanduiden die zó ver verwijderd is dat niemand ze zou kunnen uitrekenen, dan zegt men dat het een bloedverwant is van Adams wege (Fr. du cöté d’Adam; Hd. von Adam her verwondt), scherts, ook van het onderste knoopsgat. Van iemand die naakt is, wordt gezegd dat hij in Adamskostuum of Adamskleren of ook in paradijskostuum loopt (Fr. l’habit du père Adam', Eng. in Adam’s suit of coat). Eet iemand met de hand of met de vingers, zoals ook Adam dit gedaan moet hebben, dan gebruikt hij zijri Adamsvork (Fr. la fourchette du père Adam', Eng. Adam’s fork). Het vooruitstekende bovenste gedeelte van het strottehoofd noemt men de Adamsappel (Fr. la pomme d’Adam', Hd. der Adamsapfel; Eng. the Adam’s apple), naar de overlevering der rabbijnen, volgens welke een stuk der verboden vrucht de aartsvader in de keel bleef steken en deze deed zwellen. Het zondig beginsel in de mens, de erfzonde, wordt aangeduid met de naam Adam in de zegswijze de oude Adam, de oude geneigdheid tot zonde.

Wanneer wij in iemand die reeds begonnen is het kwade na te laten en het goede te doen, ontdekken dat hij nog aan de vorige zonden zich schuldig maakt, dan wijten wij het aan de oude Adam, die nog niet geheel is afgelegd. Zo krijgt de uitdr. de oude Adam afleggen de betekenis van: de geneigdheid tot zonde laten varen, zich verbeteren, waarmede hetzelfde bedoeld wordt als met de oude mens afleggen (zie Ephes. 4:22); bij A. Bijns: Adams rok uittrekken. Vgl. Fr. dépouiller le vieil Adam, le vieil homme', Hd. den alten Adam of den alten Menschen ausziehen', Eng. to lay aside (of to shake off) the old Adam; to put off the old man.