Zitten te koekeloeren
Over de herkomst van het woord ‘koekeloeren’ is men het niet eens. De meest voor de hand liggende is, dat het ontstond door samentrekking van ‘koeken’ (voor: kijken) en ‘loeren’. Men bezigt ze evenwel t.o.v. personen die - met hun gedachten elders - zonder enige interesse naar iets kijken. Volgens Vercouille zou het woord ook kunnen ontleend zijn aan: kokeloer, kokerol, slakkehuisje (kukelur, zeeslak) of van Fra.: coqueliner, doen als het haantje (coq, haan)