‘Tuiten’ is: toeten, een klanknabootsend woord. De uitdrukking zou ontleend zijn aan 2 Kon. 21 : 12, waar staat: ‘Daarom, alzo zegt de Here, de God Israëls: zie, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat een ieder, die het hoort, beide zijn oren zullen klinken’. De uitdrukking bedoelt: er wordt over hem gesproken in zijn afwezigheid. Dit bijgeloof is reeds zeer oud. Plinius, de oude Romeinse schrijver, zegt er in zijn Natuurgeschiedenis reeds van: ‘Quin et absentes tinnitu aurium praesentire sermones de se receptum est’, d.i.: ook de afwezigen kunnen door het tuiten der oren de gesprekken opvangen