Deze uitdrukking is waarschijnlijk ontleend aan het (bijbelverhaal, waarin David de zeven zonen van Saul te Gibea liet ophangen (2 Sam. 21). Anderen denken meer aan het aantal misdadigers dat aan de grote, op drie stijlen rustende galg hangen kon, de meest schuldige in het midden en aan weerszijden een drietal anderen. Weer anderen menen dat hier een toespeling is te vinden op de zeven hoofdzonden, of de zeven provinciën. De galgpaal placht hier te lande zeven pinnen te hebben. Men bezigt de uitdrukking om te kennen te geven dat de personen, over wie men spreekt, niet veel zedelijke waarde bezitten. Ook: dat iets juist vol is