Men moet de dorsende os niet muilbanden
Ontleend aan Deut. 25 : 4: ‘Een os zult gij niet muilbanden als hij dorst’, en aan 1 Cor. 9 : 9-10: ‘Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsende os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen ? Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil ? Want om onzentwil is dat geschreven, overmits die ploegt op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijn hoop deelachtig worden’. Heeft betrekking op de gewoonte der oosterlingen om het koren te dorsen door de hoeven van de daarop tredende runderen; als men de beesten onder dit werk muilbandt, belet men hen om iets van dat koren te eten. Gebezigd door Paulus omtrent de zorg voor het onderhoud van leraars. De bedoeling van de bijbel is dus, dat de os, die zich zozeer inspande en verdienstelijk maakte bij het werk, enige vrijheid gelaten moest worden. In het algemeen: een arbeider is zijn loon waard, uit waardering voor de door hem verleende diensten mogen wel enige rechten en vrijheden worden verleend