Daar een aangestoken lont steeds een brandlucht verspreidt, verraadt ze zich tegenover iemand die zich in de nabijheid bevindt en wie het niet bekend is, dat men ze ontstoken heeft. Hij is dan misschien nog in de gelegenheid, de lont te doven of zich uit de voeten te maken. Overdrachtelijk wil de uitdrukking zeggen: bemerken dat men ertussen genomen wordt of dat er iets verdachts op til is. Dit spreekwoord dateert uit het jaar 1572, toen men Bossu, na de inneming van Den Briel, te Rotterdam binnenliet op voorwaarde, dat de Spanjaarden, bij niet meer dan 25 tegelijk, ‘met doove lonten’ zouden doortrekken. Alzo ‘rook men geen lont’. Maar de trouweloze handelwijze der Spanjaarden stelde de Rotterdammers al spoedig in staat ‘lont te ruiken’. Men gebruikte toen nog geen vuurstenen op snaphaan of musket, maar stak, zoals nog lang daarna het grof geschut, met brandende lont het kruit op de pan aan. Dat kon dan op verre afstand geroken worden, waardoor onverhoedse aanvallen vaak niet mogelijk waren