Dit ‘iets’ is dan veelal de een of andere overtreding. De oorsprong van de uitdrukking is Spr. 10:12: ‘De liefde dekt alle overtredingen toe’. Vgl. I Petr. 4:8, 1 Cor. 13:7. In Gen. 9:24 is sprake van Sem en Jafet, die hun vader Noach met een kleed bedekten, toen deze dronken en naakt op de grond lag. In Corpus juris canonici (dist. 96, art. 8) wordt aan keizer Constantijn toegeschreven: ‘Wanneer hij met zijn eigen ogen een priester of iemand in monniksgewaad zag zondigen, trok hij zijn mantel uit en bedekte de overtreder daarmee, opdat niemand de overtreding ontdekte'. De spraakmakende gemeente heeft ook hier de ‘mantel’ bij gehaald. De zegswijze: iets bemantelen, zal wel een samentrekking zijn uit bovenstaande uitdrukking. Men bedoelt ermee: over de fouten, misslagen of gebreken van anderen een liefdevol zwijgen bewaren, ze niet aan de grote klok hangen, ze vergoelijken. Vgl. Logau’s Christliche Liehe (Sinngedichte)