‘Even’ staat hier weer voor: gelijk. In het laat-Latijn betekende ‘genu’ of ‘geniculum’ zowel knie als geslacht (generatie) of soort (genus). Ook in verscheidene Germaanse talen vindt men voor ‘knie’ en ‘geslacht’ hetzelfde woord. Men berekende in het Germaanse recht de graden veelal bij ‘knieën’, bij leden (vgl. familielid). Een stamboom werd soms voorgesteld door het menselijk lichaam. De vader en moeder vormden het hoofd, de kinderen de hals, en zo daalde men af tot de vingers en zelfs de nagels. ‘Naghelmaghen’ behoorden niet meer tot de sibbe, want een nagel is geen lid (zie o.a. de Saksenspiegel). Een ‘evenknie’ was derhalve hij, die in dezelfde graad tot de gemeenschappelijke voorvader stond, iemand die erfrechtelijk dezelfde positie innam. Een oude zegswijze is: zij bestaan malkander en noch van knijen, noch van ellebogen. Overdrachtelijk bedoelt men met de uitdrukking: hetzelfde kunnen als een ander