Deze zegswijze behoort tot de fiscale geschiedenis. Keizer Vespasianus had nl. zekere kleine, intieme, maar niet aangenaam riekende huisjes belast. Zijn zoon Titus had daar kritiek op uit esthetische overwegingen. Toen hield de keizer hem het eerste door belastingbetalers gestorte geld onder de neus en vroeg of dat geld dan een bijzondere geur had? Titus moest als eerlijk mens ontkennend antwoorden, waarop Vespasianus het bovenvermelde woord sprak, dat, zegt men, nog de opinie van sommigen uitdrukt. Naar deze belasting heten in Frankrijk de openbare urinoirs nog wel ‘Vespasiennes’. De Lat. zegswijze is ‘Pecunia non olet'