Garen roken
Zich zelf prijzen, zich verheffen op welvaart en voorspoed, en daarbij God vergeten. ‘Roken’ is hier: een reuk- of brandoffer brengen, en wel bepaaldelijk aan afgoden. (Vgl. Hab. i : 16). Hij rookt (aan) zijn eigen garen (net): eigen overleg en macht beschouwt hij als een afgod, die hij bewierookt