Deze uitdrukking is ontleend aan I Petr. 3:7, waar staat: ‘Gij mannen insgelijks, woont bij haar (de vrouw) met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, ere gevende’. De aanduiding geldt dus voor de vrouw. Op verschillende plaatsen in de bijbel wordt het lichaam met een ‘vat’ vergeleken. Zo wordt bijv. in 2 Tim. 2:20 gesproken van: gouden, zilveren en aarden vaten. Vandaar sprak men ook in de middeleeuwen van: een bedorven vat (een slecht, verdorven mens), geen heilig vat zijn e.d. Ook onze holle en lege vaten zullen er wel verband mee houden