Een pad dat niet over rozen gaat
Nood, leed, zorgen te verdragen hebben. De roos is de bloem der vreugde en diende bijv. bij de Romeinse gastmalen ter opsiering van de hoofden der drinkenden; men bestrooide de weg die jonggehuwden gingen met rozen en in de oudheid ook de vloeren der feestzalen. Wanneer deze rozen ontbreken, is het alles heel nuchter en zakelijk, dat vaak zijn climax bereikt in barre moeilijkheden. Ygl. Lafontaine, Fables, XX, X, 14 (Les deux avonturiers et le talisman): ‘Aucun chemin de fleurs ne conduit a la gloire’, d.i.: het pad naar de roem gaat niet over rozen