‘Gelag', van: geliggen, samenliggen. Oorspronkelijk bijeengelegde voorwerpen, samengebrachte gelden. Later: gezelschap van personen die samen aanzitten. Daarna: gezamenlijke vertering in een kroeg (vgl.: gelagkamer, gelagen zetten, drinkgelag e.d.). De uitdrukking betekent: een hard lot, een harde noodzakelijkheid. Thans speciaal van toepassing op toestanden of lotswisselingen, waardoor men genoodzaakt wordt tot iets, dat hard valt (een maatregel, handeling e.d.). Vgl. Anna Bijns, Nieuwe Refereinen (31)