Een bolleboos zijn
‘Bolleboos’, ontleend aan Hebr.: bahal (baäl) habaïs (habboos), d.i.: heer des huizes. Deze, als hoofd van het gezin, was in de patriarchale tijd het middelpunt van het gezinsleven, de raadgever en vraagbaak van ieder. Vandaar waarschijnlijk dat de uitdrukking thans gebezigd wordt voor iemand, die in enig of verschillend opzicht uitblinkt. Overigens heeft men bij dit woord ook nog wel gedacht aan ‘bollebuis’, d.i. een soort poffertje, en overdrachtelijk: goedige, dikke persoon