Ook over dit spreekwoord zijn hele verhandelingen geschreven. Het meest aannemelijk is dat ‘blauw’ hier betekent: dronken (blauw maken: dronken maken). Het gevolg van de zondagse dronkenschap is dan de maandagse kater, zodat het werk niet zint. Dit is dan tevens verwant aan de oude betekenis van ‘blauw’ voor: wazig, nevelig, in de betekenis waarin wij nog heden ten dage spreken van: beneveld zijn. Dit verklaart echter nog niet alles, omdat de uitdrukking betekent: niet dikwijls. Anderen ontlenen de uitdrukking aan de gewoonte uit de middeleeuwen om het kerkaltaar, de doopvont en de kansel met blauw laken te behangen op de maandag voor het begin der grote vasten. Deze dag was dan verder de dag van de voorpret vóór de vastenavond, die des dinsdags aanving. Daar op die ‘blauwe maandag’ dikwijls alles opgeteerd was, zodat men niets meer overhad voor de vastenavond-vreugd, gaf dit aanleiding tot de spreekwijze: ‘Het zal maar een blauwe maandag duren’ voor iets, dat zeer kort van duur was