Een baan bekleden (krijgen, verliezen)
‘Baan’ (of baantje) heeft hier de betekenis van: betrekking, werkkring, bezigheid. In hoeverre men hier zou moeten denken aan een ijsbaan, een touwbaan of iets van dien aard, is niet met zekerheid te zeggen. Veelal gaat het woord ‘baan’ vergezeld van een bnw., dat gunstig of ongunstig is, al naargelang van de baan. Zo spreekt men van een: geschikte, goede, makkelijke, reuzebaan, maar ook van een: honde-, pest-, pokken- of rot-baan. De naam ‘hondebaan’ zal wel terugslaan op de trekhonden