Een huis, gebouw, stad in brand steken. Op de daken van talloze boerderijen, op de spitsen van kerktorens, prijken hanen - zinnebeeld van waakzaamheid als windwijzers. Vlammen banen zich veelal een uitweg door het dak. De omstandigheid dat ze daarmee, evenals de windwijzers, boven het dak uitkomen, heeft ertoe geleid, ze in figuurlijke zin met elkaar te vereenzelvigen. Waar vlammen een rosse gloed geven, spreekt men bij brand naar analogie van ‘de rode haan’. Wanneer men in tijd van oorlog (waaraan de uitdrukking is ontleend) een huis in brand steekt of schiet, spreekt men van: de rode haan laten kraaien. Een andere lezing is de volgende: bij de oude Perzen en Egyptenaren gold het vuur als een levend, hongerig, nimmer voldaan dier, en werd het als een godheid vereerd. Volgens de Edda is het vuur de broeder van de wind en van de zee; daarom vanzelf levend en een goddelijk wezen. Daarom vergelijkt men dit element met de rode haan, die van huis tot huis vliegt. Onze heidense voorouders plaatsten het beeld van een rode haan vóór hun huis, op schuur of staldeur, als voorbehoedmiddel tegen de bliksem