Aan de moloch offeren
Ontleend aan verschillende bijbelteksten, o.a. Lev. 18:21, 20:2, I Kon. 11:5-7, 2 Kon. 23:10, Jer. 32:35. Men sprak vroeger ook van: molech. Het woord betekent ‘koning’ en komt voor als de naam van een afgod der Kanaänieten. Het was een godheid die vereerd werd met gruwelijke mensenoffers, waartoe ouders hun kinderen gaven. Van de Fenicische Baäl (Moloch), die te Tyrus, en zo ook in de kolonie van deze stad (Carthago) vereerd werd, wordt door Griekse en Romeinse schrijvers verhaald, dat aan het beeld van deze afgod de armen zó waren aangebracht, dat het kind, daarin gelegd, langs de romp heengleed en in een kolk vol vuur neerkwam, om daar terstond te verbranden. Iets dergelijks vinden we omtrent de Moloch of Baal op onderscheidene plaatsen van het Oude Testament aangeduid met de woorden: ‘zijn kinderen de Moloch door het vuur doen gaan’, een uitdrukking die blijkbaar tot een vaste formule was geworden, zodat men, waar de naam van de afgod Moloch werd genoemd, het woord ‘vuur’ doorgaans achterwege liet, en eenvoudig schreef: ‘zijn kinderen voor de Moloch doen doorgaan’, bij welke plaatsen in onze Statenvertaling dan veelal de woorden: ‘door het vuur’ zijn toegevoegd. Overdrachtelijk bezigt men de uitdrukking voor: geld en leven offeren voor een verschrikkelijke zaak. Zo worden vele kwalijke zaken meermalen met een Moloch vergeleken, wanneer ze in al hun verschrikking nog veel offers vragen ook