Sinterklaaslexicon

Marie-José Wouters (2009)

Gepubliceerd op 24-10-2019

Sint-Nicolaas en doden

betekenis & definitie

Sint-Nicolaas kreeg na de → kerstening betekenis als heilige voor de gestorvenen.

In voorchristelijke tijden dacht men dat de doden via → Eckart geschenken aan de levenden gaven. Zo bleven de doden zich bekommeren om de levenden en dachten de levenden aan de gestorvenen. De houding ten opzichte van de doden was tweezijdig: er waren rituelen om het verdriet en het verlies een plaats te geven, maar men was ook bang de dode tekort te hebben gedaan. Die zou als ‘rusteloze geest’ terug kunnen keren en de levenden lastigvallen. Bij veel volken is er een geloof dat op vaste tijden de dode voorouders als wrekende boze geesten tot de levenden terugkeren en offers eisen, totdat er weer verzoening tot stand komt en de rust terugkeert.

Uit het eerste (rituelen om het verdriet te verwerken) komen het dodenmaal, de wake, het koppelen van rituelen aan bijvoorbeeld de derde dag, zes weken, één jaar. Uit het andere (het terugkeren van de wrekende voorouders) komen de verzoeningsriten: met maskers en lawaai deze wrekende voorouders ‘naspelen’ en daarmee verzoening tot stand brengen. Voorbeelden hiervan zijn ‘Halloween’ in de Verenigde Staten en het rammelen met kettingen, wat Zwarte Piet vroeger deed.

Toen voorouder- en dodenverering in het christendom niet meer toegestaan was, en het geloof in een hemel, hel en vagevuur daarvoor in de plaats kwam, moest er wel iemand in de hemel zijn die voor de dode kon ‘lobbyen’ om de ziel in de hemel te krijgen. Je nabestaanden brachten immers geen offers meer met dat doel.

Sint-Nicolaas was naast Maria een speciale heilige die je kon aanroepen om de ziel van de gestorvene te redden. Zo staat er in het Roomsche Missaal uit 1827 bij 6 december:

O God! Die den h. Nicolaus, Bisschop met ontallyke mirakelen hebt vereerd, verleent ons, dat wy door zyne verdiensten en gebeden verlost worden van de brandende vlammen der hel.

Zo was er in Konstanz van 1400 tot in de 19de eeuw een gilde voor levenden en doden onder de bescherming van de heilige bisschop Nicolaas. Ook in Osnabrück was sinds de 14de eeuw een begrafenisgilde met Sint-Nicolaas als patroonheilige. In de Nicolaaskapel werd de jaarlijkse verplichte feestdag gehouden en werden aalmoezen gegeven.

Herman Pleij beschrijft welke plaats de doden tijdens het sinterklaasfeest kunnen innemen. Hij verhaalt over een familie die de sinterklaasinpakpapieren bewaart voor het volgende jaar. Is iemand dan gestorven en staat de naam nog op het papier, dan schrijven ze de nieuwe naam van de begunstigde ernaast (in plaats van een plakker eroverheen). Als iemand dan per abuis de ‘verkeerde’ naam leest, denkt iedereen vanzelfsprekend aan de gestorvene.

Geschenkenfeest Janssen, 1993; Van der Molen, 1961; Pleij, 1996; Anon., Epistels en evangeliën, 1829.