Goede sier maken wil zeggen: zich al feestend gul en royaal betonen, de bloemetjes buiten zetten. Het woord sier is niet, zoals we geneigd zouden zijn te denken, afgeleid van het werkwoord sieren in de zin van tooien, opschikken, maar heeft als betekenis: gul onthaal.
Sier maken betekende dan ook in vroeger tijd: pret maken, zich te goed doen en anderen trakteren. Het woord sier leeft in deze betekenis nog slechts in genoemde zegswijze voort. Dikwijls wordt deze gebezigd met een ondertoon van verwijt, zoals in onderstaand fragment uit een brief van Maria van Reigersberch (1589-1653), de vrouw van Hugo de Groot (1583-1645). De brief werd geschreven in Parijs, waar Hugo de Groot na zijn ontsnapping uit het Slot Loevestein samen met haar verbleef; van verre trachtte Maria van Reigersberch haar zonen raad te geven en hen omtrent een juiste handelwijze te onderrichten.In een brief zegt zij over een van haar zoons het volgende:
‘Het is mij wel leed dat wij moeten horen, dat hij het niet zo maakt als wij het wel gaarne zagen; ik wil evenwel hopen dat hij een ander leven zal gaan leiden (. . .). Wij hebben hem tot honderd gulden per maand toegeleid; men heeft ons gezegd dat het genoeg is. Hij behoeft alle dagen geen goede sier te maken. Men zei mij, dat hij zijn meeste lust neemt in 't spreken van lekker eten en drinken. Voorwaar, dat is een kleine glorie; ik had liever maar droog brood.’ (Robert Fruin, Allerliefste van Hugo de Groot, Den Haag 1957, blz. 161, 162).