iemand die veel praat over onbenullige zaken; kletskous; roddelaar. Ook: opschepper, snoever.
De huichelaars! De baatzuchtige zwetsers! Doodvallen konden ze! (A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
Want je kunt niet hier staan en daar ook. Je bent een zwetser, hè? (Peter van Gestel, Winterijs, 2001)