domoor; iemand met een dikke kop, die er dom uitziet; leeghoofd. Eigenlijk ‘iemand wiens hoofd gevuld is met zult in plaats van hersens’.
Want eigenlijk is die vent een zultkop. (Simon Carmiggelt, Klein beginnen, 1950)
Hugo Borst van VI ging op tilt toen hem doorgang werd geweigerd door weer een andere zultkop van Hoogenboom. (Nieuwe Revu, 01/03/1990)